Marjolein Dunki Jacobs (58) en Gerry Bouma (60) beklommen samen al de Elbruz (de hoogste
berg van Europa), de Mount Whitney (hoogste berg van het vasteland van Amerika) en
Mount Kenya. Toen werd het tijd voor de volgende uitdaging: Carstensz Pyramid in Papoea,
de hoogste berg van Oceanië. Afgelopen mei was het zover. Gerry Bouma schreef een reisverslag.
Marjolein en ik, vijf andere Nederlanders en twee Belgen vertrokken naar Papoea. Een jaar van
voorbereidingen, waarin veel getraind, gelezen en in een hal geklommen werd, lag achter ons.
We hadden kennisgemaakt met de rest van de groep en als laatste de nagebootste Tiroler traverse
in Hoofddorp beoefend. In Timika, in het zuiden van Papoea, drie uur vliegen van Jakarta, ontmoetten
we elkaar. We verloren twee dagen omdat er volgens de lokale autoriteiten iets met de
permits niet in orde was, maar op 6 mei vlogen we dan toch met een gecharterde Twin-otter naar
Illaga, op een hoogte van 1100 meter.
Daarvandaan begint onze expeditie.
Onze aankomst op de landingsstrip van Illaga is een belevenis voor de vele Papoea’s daar, maar
ook voor ons. Via de politiepost waar onze permits worden gecontroleerd, gaan we lopend op
weg. We passeren enkele Dani dorpen en overnachten in Pinapa. Hier ontmoeten we veel mannen
met peniskokers. Het zijn niet meer de jongsten, maar het is hoe dan ook opmerkelijk om te zien.
Eeuwenoude jungle
Dan klimmen en klauteren we naar het basiskamp, dat op 4380 meter ligt. Het landschap
doet denken aan dat van Lord of the Rings. Door de veelvuldige regens is alles prachtig
groen maar de bodem is zeiknat. Het subtropische oerwoud waar we doorheen gaan, ligt
er al eeuwen zo bij. De Papoea’s hakken met vlijmscherpe kapmessen een weg door de jungle.
We klauteren langs boomwortels en door blubber, alsmaar hoger. Af en toe verdwijnt er
een been in een vermolmde boomstam. Om een overgang over een rivier te maken, wordt
er even een boom gekapt. Bij rivieren waar wij door moeten waden, worden Marjolein en ik
op de schouders genomen door de tengere, kleine, maar oersterke Papoea’s. Koken gebeurt
iedere avond in de buurt van water, op een vuur dat begint met heel veel rook. Met mos, takjes,
vuursteentjes en veel blazen krijgen de koks het vuur aan. Er wordt een oranje zeil gespannen
en onze ‘gaarkeuken’ en hun slaapplaats is klaar. Tijdens het eten zitten we op de grond
of op een natte boomstam. Of we staan, want voor het ‘op de hurken zitten’ zoals de Papoea’s
doen zijn onze achillespezen te kort. Tafels en stoelen kennen ze niet in dit stenen tijdperk in
Papoea. Want daar waan ik mij in hier. Niks dan oerwoud, onaangetast door mensen. Geen papiertjes
of plastic flesjes, hier was nog niemand althans, zo lijkt het. Wat er ook niet is, zijn dieren.
Geen apen of reptielen, alleen af en toe een vogel en ratten.
Het echte werk
Na zeven dagen bereiken we het basiskamp. We zetten de tenten op, zover mogelijk van de
vuilnisbelt vandaan, die door voorgaande expedities is ‘gecreëerd’. De dag daarna zullen we
een poging wagen om de 4884 meter hoge rots te beklimmen. We staan om 04.30 uur op, het
is droog! Staand ontbijten we, vullen de thermosflessen en bidons, pakken de rugzakken in
en controleren het klimmateriaal. De aanloop naar de wand duurt een uur, daarna begint
het echte werk. We klimmen in drie teams van twee personen. We doen onze klimgordel om
en hangen er alle klimattributen aan. Met z’n tweeën gebruiken we één rugzak, zodat we die
om beurten kunnen dragen. Aan de wand hangen touwen van voorgaande expedities. We
controleren of de kern niet versleten is, anders gebruiken we een eigen touw. Het blijkt niet
nodig. De berg is van stevig, massief rots. Ik vind het fijn materiaal om in te klimmen. Wij
zijn het laatste team dat omhoog gaat. De zon gaat schijnen en we hebben prachtige vergezichten.
Na vijf uur staan we voor het moeilijkste punt van de beklimming: de Tiroler passage.
Op een hoogte van ongeveer 4700 meter moeten we een ‘gat’ van ruim 25 meter tussen
twee rotspijlers oversteken. Er hangen touwen en een staalkabel, maar we nemen geen risico
en spannen ons eigen touw en zekeren ons aan de staalkabel. Het blijkt niet makkelijk om de
passage, hangend aan touw, aan je handen en voeten in een opwaartse beweging over te steken.
Wat ben ik blij dat we twee keer geoefend hebben.
We klauteren langs boomwortels en door blubber, alsmaar hoger. Af en toe
verdwijnt er een been in een vermolmde boomstam
Twee lampjes
Het duurt een uur voordat we alle zes aan de overkant zijn. Nog een ‘klimmetje’ van een uur
en dan zijn we er eindelijk! Om twee uur staan we al zoenend en huilend op de top. Maar er
drijven wat wolken in de lucht en ik maak me zorgen over de terugweg. Het begint te regenen;
we zijn door de traverse maar we moeten wel het hele eind terug. De knopen die ons op
de heenweg al veel tijd kostten, doen dat nu weer, alleen regent het nu en loopt het tegen
zessen. Dat betekent dat het snel donker zal worden. We abseilen gestaag naar beneden
en proberen geconcentreerd te blijven. Als het donker is geworden, schreeuwen we af en toe
de namen van de twee mannen die voor ons ‘abseilen’. Geen antwoord, totdat we om de
wand gaan en ver beneden ons twee lampjes zien. De twee mannen voor ons hebben op ons
gewacht. Wat ben ik blij hun hoofdlampjes te zien! Om negen uur bereiken we de plek waar zij
staan te wachten. Het is dan nog een uur naar onze tenten in het basiskamp. Ik heb veel te
weinig gegeten en dat merk ik nu, ik kom nauwelijks vooruit. Nog voor we het basiskamp bereiken komen de
twee achtergebleven klimmers ons tegemoet. Uitgeput helpen ze mij uit mijn kleding stoppen
mij in mijn slaapzak en brengen warme thee en noodles. Ik kan nauwelijks eten, na 16 uur inspanning
heb ik het helemaal gehad.
Teruglopen
Slaap doet wonderen en na een goede nachtrust breken we het kamp op en beginnen aan
de terugreis. Vier lange loopdagen van 10 uur brengen ons terug in Illaga waar de kinderen
ons tegemoet lopen, het liedje zingend wat wij ze op de heenweg geleerd hebben. De volgende
dag gooien we onze tent vol met spullen die onze Papoea-dragers kunnen gebruiken.
We lopen naar het vliegveldje en vermaken ons met de Indonesische militairen die daar voor
de bewaking zorgen. Om 08.00 uur verschijnt ons vliegtuigje en wordt alles ingeladen. Met
weemoed kijk ik naar beneden als we wegvliegen van ons avontuur in Papoea dat Carstensz
Piramide heet.
Gerry Bouma
In 1623 signaleerde Jan Carstensz, varend langs de zuidkust van Nieuw Guinea, voor het eerst het
sneeuwgebergte. Tegenwoordig heet het de Carstensz Pyramide. De toevoeging duidt op de vorm
van de berg. Als je er dichtbij staat, lijkt hij daar inderdaad op.
Papoea is de hedendaagse benaming voor de voormalige Nederlandse kolonie Nieuw Guinea.
In 1828 verklaarde de Nederlandse staat de kolonie tot haar grondgebied. De hoofdstad werd Hollandia,
aan de noordkust, het tegenwoordige Jayapura.
Ten tijde van de Nederlandse overheersing werden de verbindingen in Nieuw Guinea verzorgd door een
dochteronderneming van KLM, de Kroonduif. In Biak had zij een crewhotel. Dat bestaat nu nog.